Slavernij heeft wereldwijd plaatsgevonden maar is in onze tijd gelukkig bijna uitgebannen. Vroeger was het echter gewoon om mensen te kopen en te verkopen. Voor diegenen die zich het konden veroorloven waren de soms hoge prijzen voor slaven geen probleem. Het waren investeringen die betrekkelijk snel werden terugverdiend: slaven moesten voor hun baas (vaak eigenaars van rijst-, tabak-, katoen-, suikerriet- of koffieplantages of grote boeren) allerlei klusjes opknappen maar ook zwaar werk verrichten. Zaaien en oogsten, natuurlijk alles met de hand, waarvoor ze niet werden betaald en slecht te eten kregen. Ook werden slaven tewerkgesteld in de mijnbouw.
Al in oude beschavingen kwamen slaven voor. In Egypte bijvoorbeeld werkten duizenden aan de bouw van de piramides. Ook de Grieken en de Romeinen maakten gebruik van de onvrijwillige diensten van slaven. In de middeleeuwen kende Nederland geen slavernij, maar bestond de lijfeigenschap dat feitelijk hetzelfde betekende. Het verschil met slavernij was voornamelijk dat lijfeigenen een gezin konden stichten (wat bij slaven lang niet altijd het geval was), dat ze een stukje land mochten bebouwen om hun gezin te voeden, en niet zonder hun gezin en hun land konden worden verkocht.
Eerst werden krijgsgevangenen vooral als slaven gebruikt, maar door de groeiende welvaart, ook in Europa, begon de consumptie van luxegoederen te stijgen en ontstonden er tekorten aan arbeidskrachten, met name op de plantages. En daarmee begon de massale import van uit hun thuisland geroofde Afrikanen. Noot: het onderwerp "slavernij" op deze website gaat specifiek over de slavernij in Noord-Amerika vanaf begin 16de eeuw.
De eerste Afrikaanse slaven arriveerden op 9 augustus 1526 in Winyah Bay aan de Amerikaanse kust (zie afb.) toen de Spanjaard Lucas Vázquez de Aylloón met de slaven 600 kolonisten meebracht om een kolonie te stichten.
Vanaf midden 16e eeuw haalden de Spanjaarden en Portugezen slaven uit Afrika voor het werk, eerst in de goud- en zilvermijnen in Zuid-Amerika, daarna op de rietsuikerplantages in Brazilië. Andere Europese landen deden al snel hetzelfde. Gedurende de vijftiende en zestiende eeuw betrof het enkele duizenden slaven per jaar. Onder meer belangrijke verbeteringen in de scheepsbouw en zeevaartkunde maakten het mogelijk om uiteindelijk aan de snel stijgende vraag te voldoen. Omstreeks het midden van de zeventiende eeuw (ongeveer 100 jaar later) toen de suikerteelt in het Caribische gebied en plantages in het zuiden van Noord-Amerika goed tot ontwikkeling kwamen, nam de slavenhandel enorm toe.
De Franse West-Indische Compagnie (WIC) leidde de kolonie van Louisiana. De oorspronkelijke bewoners in dat gebied (lees: de Indianen) het land te laten helpen opbouwen bleek geen optie: die waren eenvoudigweg niet te onderwerpen. Daarom trok de WIC naar Europees voorbeeld naar West-Afrika. Het deed de trans-Atlantische slavenhandel (van Afrika naar Europa en Amerika) aanzwellen tot grote proporties.
De slaven werden vooral gehaald in Senegambia (=naam voor het gebied van het huidige Senegal en Gambia in de vroegkoloniale tijd, ook wel Bovenkust genoemd en de verzamelnaam voor de forten en factorijen die de West-Indische Compagnie in het huidige Senegal heeft gehad), Ghana en Mali. Het voornaamste doel van de handelsposten was het ronselen van slaven om die vervolgens te verschepen naar Amerika en ze daar te verkopen. In Afrika werden de slaven, die meerendeels behoorde tot het Bambarenvolk, aangeboden door stamhoofden die ontdekt hadden dat het winstgevend was de bij een stammenoorlog buitgemaakte gevangenen niet te doden, maar voor een goede prijs, goederen of wapens te koop aan te bieden.
Het betekende niet alleen een belangrijke aderlating voor de bevolking van Afrika, maar veranderde daar ook de samenleving dramatisch. Die werd sterk ontwricht en zowel de militarisering als de slavernij in Afrika zelf nam er sterk door toe. De gevolgen waren dus enorm terwijl de grootste opbrengsten verdwenen in de zakken van de handelaars en natuurlijk de plantagehouders waar de meeste slaven werkten.
Slaven werden geketend in dorpen afgevoerd naar een schip. Na een erbarmelijke reis die 4 weken tot 6 maanden kon duren arriveerden ze in vooral New Orléans. Om in en rond de stad te werken of verder te worden getransporteerd naar staten als Mississippi, Alabama en Georgia om daar te werken op de plantages. Samen roofden de Europeanen in 200 jaar meer dan 12 miljoen Afrikanen uit hun continent die in grote schepen naar Europa resp. Amerika werden gebracht. Miljoenen stierven tijdens de reis en voor ze verkocht konden worden of naderhand op de plantages. In de loop van de eeuwen werden in totaal ongeveer 25 miljoen mensen tot slaaf gemaakt.
Ook in Europa was de welvaart groeiende en droeg de verdere ontwikkeling van het trans-Atlantische systeem sterk bij aan de Europese expansie en daarmee aan de ontwikkeling van het kapitalisme. De handel in slaven speelde zich af tussen 1519 en 1867, waarbij het hoogtepunt lag in de achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw. Er vonden wereldwijd naar schatting ruim 27.000 slaventransporten plaats. Tijdens deze reizen stierven ongeveer 3.000.000 Afrikanen. 11.569.000 Afrikaanse slaafgemaakten kwamen in Amerika aan.
Op veel slavenschepen ging een zogenaamde Bomba mee. Dit was een Afrikaanse opzichter die er voor moest zorgen dat de slaven rustig bleven. Hij moest opstanden zo vroeg mogelijk opmerken zodat die op tijd gesmoord konden worden. Aan boord van Nederlandse slavenschepen hebben zich ongeveer 300 geregistreerde opstanden voorgedaan, waarvan vier grote. Deze opstanden zijn altijd neergeslagen op één keer na. De opstand op de Vigilante in 1780 is (voor zover bekend) de enige geweest op een Nederlands slavenschip waarbij het slaven lukte de macht over te nemen. De Vigilante was een Zeeuws slavenschip in de Trans-Atlantische slavenhandel. Voor de kust van Suriname kwamen de slaven in opstand en wisten ze het schip over te nemen. De bemanning vluchtte van boord. Vrij snel hierna hebben de slaven het schip ook verlaten. Ze zijn aan land gevlucht om nooit meer terug te worden gevonden. Dit was (voor zover bekend) de enige succesvolle opstand die ooit op een Nederlands slavenschip heeft plaatsgevonden.
Een bekende opstand is ook die aan boord van het illegale Spaanse slavenschip La Amistad in 1839 die twee jaar later leidde tot een rechtszaak. Over de opstand en het vervolg is in 1997 een film gemaakt, en van het schip is in 2000 een replica gebouwd.
OPSTAND OP DE NEPTUNUS.
Het is de bloedigste opstand op zee in Nederlands slavernijverleden en toch kent haast niemand het verhaal. Een Zeeuws schip, de Neptunus, vertrok in 1783 van Zierikzee naar Amsterdam om in 1784 koers te zetten richting West-Afrika om goud, ivoor en slaven in te kopen in ruil voor handelswaar. Terwijl het schip langs de West-Afrikaanse kust van fort naar fort voer, zaten er maandenlang honderden Afrikanen gevangen in het ruim. De omstandigheden waren mensonterend. En dan moest de oversteek over de oceaan nog beginnen. De gevangenen besloten tot een ultieme ontsnappingspoging. Na een hevige strijd ontplofte het schip voor de Ghanese kust. Wat er gebeurde laten Sosha Duysker en historicus Ruud Paesie zien in de documentaire OPSTAND OP DE NEPTUNUS.
Er wordt vaak gedacht dat het Amerikaanse zuiden uitsluitend werd bewoond door blanke plantage-eigenaren en hun slaven. Maar ongeveer 25 procent van de blanken in het zuiden bezaten slaven. Een andere misvatting is dat er alleen grote plantages waren waar honderden slaven werkten. In 1800 bezaten 15 procent van de eigenaren meer dan 20 slaven, en leefde de meerderheid van de slaven op plantages met twee of drie tot ongeveer vijftien slaven. Vroeger woonden meer dan de helft van alle Amerikaanse miljonairs in Mississippi. Tegenwoordig zijn hun landgoederen als museum te bewonderen, maar zijn ze ook vaak een bedevaartsoord, een symbool voor Amerikaanse patriotten.
DE TRANS-ATLANTISCHE SLAVENHANDEL IS DE GROOTSTE GEDWONGEN MIGRATIE EN TEGELIJK GROOTSTE MENSELIJKE TRAGEDIE UIT DE GESCHIEDENIS EN DAARMEE DOOR DE VERENIGDE NATIES VERKLAARD TOT MISDAAD TEGEN DE MENSELIJKHEID.
Op Internet zijn twee pagina's te vinden die gedetailleerd de slavernij weergeven:
DE AFSCHAFFING VAN DE SLAVERNIJ
Het abolitionisme, de term voor het streven naar afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten ontstond in 1787. Steeds meer mensen in de noordelijke staten van Amerika vonden slavenhandel onmenselijk en stelden dat de slaven die er werkten onmiddellijk zouden moeten worden bevrijd zonder vergoeding voor slaveneigenaars.
In de Westerse wereld ontstond steeds meer verzet. John Brown, Frederick W. Douglass, William Lloyd Garrison en Sojourner Truth waren bekende abolitionisten. Ze werden geholpen door organisaties als de Underground Railroad, een geheim netwerk van adressen, codes en activiteiten, die zorgden voor schuilplaatsen en transport van gevluchte slaven.
Harriet Tubman, een slaaf gevlucht naar Canada, was het gezicht van de organisatie. Ze ging vijf keer terug naar het zuiden om (in totaal zo'n 300) slaven te bevrijden. Maar wel gewapend met een pistool om slaven die alsnog terug wilden keren naar hun baas te dwingen om voor hun vrijheid te kiezen ("You choose for freedom or you die").
Uiteindelijk kreeg ze een prijs van 40.000 dollar op haar hoofd, maar werd nooit gepakt. De "Act Prohibiting Importation of Slaves" (Wet Verbod op Import van Slaven) verbood sinds 1808 de invoer van nieuwe slaven uit Afrika,
De roman "Uncle Tom's cabin" (De hut van Oom Tom;) van Harriet Beecher Stowe uit 1852 heeft de abolitionistische stroming een brede basis bezorgd in het bewustzijn van de bevolking van de noordelijke staten. Abolitionisme was een van de factoren die tot de Amerikaanse Burgeroorlog leidde.
Ook verschillende Europese staten besloten in deze periode de slavenhandel en het bezit van slaven steeds verder uit te bannen. In het begin wonnen de slavenhouders de discussies, maar dat stopte toen de Engelsen de slavenhandel in 1814 verboden. Het houden van slaven mocht nog wèl, maar ook dat werd verboden in 1863. Ook in Nederland kwam er in 1814 een verbod op de slavenhandel.
De noordelijke staten in Amerika besloten in navolging van een groot deel van Europa de slavernij af te schaffen. Het liefst in de gehele Verenigde Staten. Maar slavernij was een bevoegdheid van de deelstaten en niet van de federale regering. Deze regering kon dus niets wettelijk opleggen aan alle staten. In het zuiden van de Verenigde Staten waar de plantage-economie grotendeels was gebaseerd op goedkope slavenarbeid wilden de rijke grootgrondbezitters en plantagehouders hier natuurlijk niet in meegaan. Ze hadden hierbij de zuidelijke legers op hun hand. Het zorgde voor grote politieke spanningen tussen de noordelijke en de zuidelijke staten. Maar het ging niet alleen om de afschaffing van de slavernij. Geld speelde de voornaamste rol: de overige, toen nog staten-in-wording in het Westen, moesten kiezen of ze slavernij zouden toelaten of wettelijk zouden verbieden. Zouden ze voor het laatste kiezen dan zouden ze samen met de noordelijke staten economisch/financieel achterop raken ten opzichte van de rest van het land.
Op de volgende pagina (3) gaat het over de Amerikaanse Burgeroorlog, die als inzet had de afschaffing van de slavernij en de bevrijding van de slaven.